[ad_1]
Het was een beetje een wedloop, zoals wel vaker in de moderne kunst en design: wie kon als eerste stalenbuismeubelen maken? Marcel Breuer probeerde het in 1925 bij een fietsenbedrijf en in datzelfde jaar bouwde Le Corbusier met staal een trap „als een fietsframe”. Een jaar later stortten tal van ontwerpers zich op het buismeubel. Een van hen was de gesjeesde kunstacademiestudent Willem Hendrik Gispen (1890–1981), die sinds 1916 een meubelfabriek had.
Een schisma in de tijd
Museum Boijmans Van Beuningen eert die honderdste verjaardag met een bescheiden tentoonstelling in vier zalen. Daar zie je een schisma in de tijd. Het begint met zware meubelen, hout en messing en decoraties, maar dat slaat in de jaren twintig radicaal om: Gisolampen, stalenbuismeubelen, zakelijke ronde vergadertafels zonder fratsen.
Nee, Gispen was niet de eerste. Maar hij was wel degelijk. Aan elk ontwerp ging veel tijd vooraf, want juist zonder franjes moet de basis goed zijn. De stalenbuisfauteuils die hij in de jaren twintig perfectioneerde, zitten dan ook veel beter dan Breuers Wassilystoel die geschikt is voor mannen die willen weten hoe menstruatiepijn onder in de rug voelt.
Met de buizen kwam een oude Bauhausdroom uit: machinale productie. Kunst voor de massa, modern en betaalbaar. Maar zo dacht Gispen er niet helemaal over. Zijn meubelen bleven deels handwerk en dus niet goedkoop. En dat geldt helemaal voor de objecten in deze tentoonstelling: geheel gewijd aan Gispen Specials in gelimiteerde oplages. Zowel koningin Juliana als keizer Haile Selassie zat op stoelen van Gispen en die kochten ze niet bij de Bijenkorf.
Naoorlogse kantoormeubelen
Veel meubels werden in opdracht gemaakt. Dus zit de bekende Gispenfauteuil voor Paleis Soestdijk net iets dieper, iets royaler lijkt het wel. Van sommige unica begrijp je waarom er niet meer van gemaakt zijn: een bloemig stoeltje uit 1941 is tuttig, en de houten fauteuil van nog een jaar later is nog gezapiger. Maar dat is te begrijpen: alle staal werd gevorderd voor de oorlogsindustrie.
Kortom, aan deze stoelen kleven allerlei verhalen, maar het museum laat veel kansen liggen. Stoelen, jaartallen, klaar. Oké, er draait een film en er hangt wat tekst, maar het geheel is nogal kaal. En soberheid is wenselijk bij een designstoel maar het stelt teleur in deze expositie. Misschien daardoor lopen veel museumbezoekers er rond alsof het een showroom is: je hoort ze erover praten hoe het thuis zou staan. Eén bezoeker afgelopen weekend was zelfs met een meetlint bezig, alsof hij de stoelen bij de kassa wilde afrekenen.
Zulk enthousiasme was er niet bij de afdeling naoorlogse kantoormeubelen, die er ook functioneel uitzien maar minder betoveren. Waarom is dat? Smaak? Of moet er nog meer tijd overheen gaan? Of zien ze er zo hedendaags en alomtegenwoordig uit dat er geen afwijkende schoonheid in te ontdekken is?
Overigens (en dat vertelt het museum wel) kregen de ontwerpers van de nieuwe kantoortuinbureaus slecht nieuws toen het ontwerp eindelijk in productie was: iemand had de computer bedacht. Zo kwamen deze bureaus, voorbestemd voor massaproductie, onbedoeld in een tentoonstelling over kleine oplages.
[ad_2]