Snakbar – NRC

[ad_1]

Als ik ’s morgens wakker word pak ik altijd eerst mijn tablet en kijk ik wat er gebeurd is in de wereld. Pas daarna neem ik koffie. Gisterochtend werd ik vrolijk van een interview met Taco Dibbits, de directeur van het Rijksmuseum. In de Volkskrant vertelde hij dat er tijdens de coronacrisis heel veel mensen naar zijn museum hadden gebeld. Volgens Taco moeten we goed naar die mensen luisteren.

Ik dacht maar één ding: naar die mensen moet je dus juist niet luisteren. Want wie gaat er nou naar het Rijksmuseum bellen op het moment dat een hoop bejaarden op hun buik naar lucht liggen te happen? Of juist alles op alles zetten om te voorkomen dat ze in deze benauwde zeehondjespositie op een IC belanden. Als je dan het Rijksmuseum gaat bellen dan is er iets goed mis met je. Vroeger zeiden wij: „Die halvegare is hartstikke koekoek!”

- Advertentie -

Maar de museumdirecteur heeft dus met betraande ogen naar deze tere kunstzielen in nood geluisterd. Uiteraard vroeg hij in het interview de overheid indirect om geld voor zijn kunsttoko in nood. Ik dacht: hij kan natuurlijk ook een of twee van die doekjes verkopen. Een Vermeer en een Rembrandt bijvoorbeeld. Een kniesoor die het merkt. Doekjes voor het bloeden.

Ik moest vooral lachen om de melodramatische toon van het interview. Gelukkig viel het woord ‘snakken’ al in de eerste alinea. Dibbits snakt naar de heropening. Zoals op dit moment heel Nederland snakt. De strandtenthouders, de sportschoolboeren, het artiestenvolk, de sekswerkers, het voetbalpubliek. Ons land is één grote snakbar.

Nog vrolijker werd ik van zijn tekst over het dichttrekken van de deur van het museum. Dat gebeurde op vrijdag de dertiende en hij had het gevoel dat hij zijn familie moest verlaten. Even voor de goede orde: we hebben het over schilderijtjes aan de muur. Dure schilderijtjes. Mooie schilderijtjes. Maar het blijven schilderijtjes.

Is dit niet iets te vet? Dat dacht ik en herinnerde mij de woorden van een directeur van een Haags toneelgezelschap, die een paar weken geleden aan zijn club moest melden dat er door de crisis voorlopig niet gespeeld werd. Er hing in die schouwburg daarna een sfeer alsof er iemand overleden was. Dat zei die directeur. Ik dacht: dan heb je weinig echte dooien gekend vriend. En binnenkort mag je je acteurs weer laten galmen: to be or not to be. That’s the question.

Veel te grote woorden over zoiets kleins als een museum dat een paar maanden dicht moet. Of een theater waarin even niet gespeeld kan worden. Zullen we een beetje nuchter blijven?

Ik had dit nog niet tegen mezelf gefluisterd of een rijke vriend belde of ik mijn AOW, die ik volgens hem niet echt nodig heb, in een fonds voor noodlijdende theatercollega’s wil storten. De nood is heel hoog in die branche. Ik zei dat ik dat wist omdat ook mijn eigen handel volledig stilligt. Daarop vertelde ik hem dat ik niks geef aan de kunst, maar mijn zoet verdiende geld aan de Nederlandse pedicures schenk. Ik hoorde verbazing aan de andere kant.

Ik legde het geduldig uit. Een ingegroeide teennagel loopt heel vervelend. Net als een likdoorn of hielspoor of platvoeten. Ik wilde verder gaan met het podologisch kwalenarsenaal, maar kreeg de kans niet.

Geen kunst was volgens mijn vriend erger. De geest moet gevoed. Hij zei het op een dusdanig gedragen toon dat hij wat mij betreft meteen subsidie kon aanvragen.

„Maar”, ging ik verder, „door een museum moet je lopen. En dat geldt ook voor theaters! Dus voeten gaan toch echt voor. Zonder goede voetverzorging staat het land stil. Voeten gaan voor de kunst!”

En ik zei dat ik verder coronamoe ben. Ik kan geen larmoyante spreker met loodzware beeldspraak meer horen. En gelukkig sta ik niet alleen. Irma heeft het ook. Irma de doventolk. Zij snapt het en voegde na de zalvende woorden van Hugo de Jonge de daad bij het woord. Wegwezen, dacht Irma. En ik schreeuwde: „Irma for ever!”

[ad_2]

- Advertentie -